- histoire
- histoire [iestwaar]〈v.〉1 geschiedenis ⇒ historie2 geschiedenisboek3 verhaal ⇒ anekdote, (auto)biografie4 fabel ⇒ leugen5 avontuur ⇒ voorval6 〈meervoud〉trammelant ⇒ gezeur, toestand7 ding ⇒ voorwerp♦voorbeelden:1 la petite histoire • de anekdoten uit een bepaalde periodehistoire sainte • bijbelse, gewijde geschiedenishistoire universelle • algemene geschiedenis4 une histoire à dormir debout • een indianenverhaal 〈figuurlijk〉5 c'est de l'histoire ancienne • dat is ouwe koek, dat is oud nieuwsça c'est une tout autre histoire • dat is heel wat andershistoire de 〈+ onbepaalde wijs〉 • alleen maar om, omhistoire de rire • voor de grap, zomaar6 s'attirer des histoires • zich moeilijkheden op de hals halenfaire des histoires • drukte makenallons, pas d'histoires! • vooruit, geen gezeur!¶ histoire naturelle • kennis der natuur1. f1) geschiedenis2) geschiedenisboek3) verhaal4) leugen5) avontuur2. histoiresf pl1) moeilijkheden2) gezeur, toestand
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.